Kijk niet achterom – Katja Blauw

Gepost op 31 oktober 2014 door Katja in Schrijfsels / 1 Comment

Een tijdje terug moest ik voor school een spannend verhaal schrijven. Mijn klasgenoten vonden mijn verhaal erg leuk en creepy. Ik hoop dat jullie ook van mijn verhaal genieten. Veel plezier met het lezen van mijn schrijfsel!    

De wolken lijken in brand te staan in de kleuren van de opkomende zon, en ik ben bijna bang dat wij hierbeneden ook vlam zullen vatten. Was het maar zo. Stond ik maar in brand, want dan had ik nooit achterom gekeken.

Ik kijk mevrouw Akkerman nog even goed aan. Ik wil natuurlijk graag bevestigd krijgen dat zij zeker weet of ze echt haar zolderkamer wil verhuren aan mij. De vrouw kijkt mij vriendelijke aan en ik weet dat het goed zal komen. Om eerlijk te zijn had ikzelf niet zoveel zin om in een studentenhuis te wonen, dat leek mij op zijn zacht gezegd een smerig bestaan. Al denk ik dat dat ligt aan de verhalen die ik van vrienden heb gehoord. Na deze zomer, waar geen einde aan lijkt te komen, ga ik journalistiek studeren op de hogeschool. Ik heb erg veel zin in de studie. O, wacht even. Ik zat niet op te letten op wat mevrouw Akkerman zei. Ik knik braaf en er verschijnt een glimlach op haar gezicht. Geluk gehad. Kom op Karlijn, nu even bij de les blijven, dacht ik in mezelf. Mevrouw Akkerman had mij net verteld dat haar 2 kleinzonen elke dinsdag- en donderdagmiddag langs komen, dus op deze dagen kon ik niet met haar mee-eten. Nog een voordeel om deze kamer te nemen; ik hoef zelf geen eten te koken. Op de dinsdag en donderdag na dan. Mevrouw Akkerman draagt een marine kleurige blazer, een witte blouse met een robijnkleurige rok die tot op haar enkels valt. Ze draagt orthopedische verantwoorde schoenen en ik weet zeker dat ze steunkousen aan heeft. De woonkamer ruikt een beetje muf, maar het is erg stijlvol ingericht voor een vrouw op leef tijd. Een nadeel is wel dat de stijlvolle zwarte lederen bank waar ik nu op zit kraakt bij elke beweging die ik maak. Al denk ik niet dat ik veel hier beneden zal zitten.

Ik schud mevrouw Akkerman de hand en ik krijg te horen dat de zolderkamer voor mij is. Over een maand ga ik hier wonen en dan zal het minder smerige versie van het studentenleven beginnen. Al is de gedachten dat ik een badkamer ga delen met een bijna zeventig jarige vrouw geen plezierig idee om naar uit te kijken.

Een maand later

Daar sta je dan midden in het prachtige landschap met het gras tot aan je heupen toe. Het weer lijkt zonnig maar al snel verandert het en waait de wind over het gras. Het gras lijkt op de manen van een leeuw die op zijn prooi af gaat, maar getemd door de natuur. Vervolgens sta ik op een brug. Waar de oorlog heeft gewoed hoor ik een stem zeggen.

Op dat moment werd ik wakker. Met mijn stem fluisterde ik: ik heb iemand vermoord. Wetende waar deze stem vandaan kwam. Het beangstigde mij. De stem klonk niet als mijn eigen stem. Hooguit een verwrongen versie ervan. Ik voelde het zweet op mijn rug staan. Het was maar een droom maak ik mezelf wijs. Het was een droom en daarna sprong het over in een andere droom, waarvan de beelden me altijd zullen bijblijven. Ik heb niet echt iemand vermoord, maar sinds ik ingetrokken ben op het zolderkamertje heb ik bijna elke nacht een nachtmerrie. Het ergste is misschien nog wel dat het elke nacht dezelfde droom is alleen voelt de droom steeds intenser aan. Ik ga rechtop in bed zitten en wrijf met mijn handen langzaam over mijn gezicht. Als een mantra herhaal ik de woorden: het was maar een droom. Ik heb het over mijn nachtmerries gehad met mijn moeder. Zij zegt dat het wel overwaait en dat ik even moet wennen aan het nieuwe ritme, aangezien ik niet meer thuis woon en dat alles nu anders gaat dan ik gewend ben. Ik wilde dat ik dat kon geloven, maar ik heb het gevoel dat er van alles rond spookt hier op zolder. Ik mag dan wel zeventien zijn, maar ik ben nog steeds bang in het donker. Ik knip het ligt aan en zie op de klok dat het zes uur in de ochtend is. Slapen kan ik nu niet meer, dus ik trek mijn hardloop kleding aan en ga in de vroege ochtend rennen tot mijn longen branden. Ik ren mijn vaste route door het park en langs het bos.

Om half acht kom ik op een drafje terug naar het huis, die ik nu mijn thuis mag noemen. Ik spring onder de douche en maak me klaar voor een dag school.

Het is dinsdag eind van de middag, stilletjes loop ik de trap op naar de zolderkamer. Ik hoor mevrouw Akkerman en één van haar kleinzonen praten in de keuken. Een lucht van gekookte worteltjes komen mijn neusgaten binnen en ik ben blij dat ik vanavond niet mee eet. Een harde knal stoort mijn gedachtegang, ik blijf abrupt staan op de trap met mijn oren gespitst. Ik hoor een gil, voordat ik het weet sta ik in de deuropening van de keuken. Een bord van porselein ligt aan stukken op de keukenvloer. Mevrouw Akkerman zit met één hand voor mond en met de andere hand drukt ze op haar borst. In paniek kijk ik om me heen, naar een teken van de kleinzoon van de mevrouw. Ik hoor gebrom van een jongen in de tuin. Mevrouw Akkerman kijkt benauwd en ik weet niet wat ik moet doen. Ik leg een hand op haar schouder, met veel moeite vind ik haar ogen die mij recht aankijken. Op dat moment weet ik dat ze geen hartaanval heeft of iets dergelijks. Een jongen van mijn leeftijd komt tierend de keuken in gestampt. Het kost mij even tijd voor ik door heb dat hij het tegen mij heeft. Hij zegt iets over zijn kamer, zijn zolderkamer en niet de jouwe. Mijn ogen gaan van deze jongen naar mevrouw Akkerman. Het duurt nog langer voor ik eindelijk begrijp dat deze jongen de kleinzoon is van mevrouw en dat mijn kamer zijn kamer had horen te zijn. Ergens tussendoor heeft hij mij ook nog weten uit te schelden voor dingen waar hij niet ver zou meekomen als hij in een straatbende zou zitten. Het klonk niet erg overtuigend. Naast mij hoor ik mevrouw Akkerman bibberig op adem komen. Ze begon te snikken, de snikken werden tranen en voor ik het wist begon ze te huilen. Een luid sissend geluid overstemde haar gesnik, ik zag dat de worteltjes niet op het bord zouden belanden vanavond. Ik draaide de gaskraan uit. Pas nu viel mij op dat de kleinzoon lijkbleek in de deurpost stond, met zijn ogen op één punt gericht.

Een gesmoorde snik verliet het lichaam van mevrouw Akkerman. ‘Kris.’ Een zachte beverige stem deed Kris niet bij zinnen komen. De voordeur knalde zo hard open en dicht, dat het huis op zijn grondvesten trilden. Vanaf dat moment leek niets meer in slow motion te gaan, maar alles ging zo snel dat ik niet durfde te knipperen met mijn ogen. Kris pakte me beet bij mijn pols en sleurde mij half achter zich aanrennend mee. ‘Waar vluchten we voor?’ ‘Voor Martijn.’ ‘Wie is Martijn’? ‘Mijn broer’, fluisterde hij zacht. Nog steeds had Kris mijn pols vast, samen sprongen we over het lage tuinhekje. Via een zandpad in de achtertuin probeerde we weer terug te komen naar de straat. De lichten van een glimmend zwarte BMW knipperden. ‘Stap in!’ Beveelt Kris me. Uit adrenaline en angst stapte ik in de auto in. Met piepende banden scheurden we weg, maar weg waarvan? Mijn hersenen begonnen zo snel te ratelen, dat ik mijn voorhoofd wel even moest laten afkoelen door mijn hoofd tegen zijraampje te laten leunen. Nu pas kreeg ik door dat het buiten al schemerig was en dat het niet lang meer zal duren voor de avond valt.

Een waterval aan woorden verliet, zonder dat ik iets zei, uit de mond van Kris. ‘Het spijt me dat je hierin betrokken bent geraakt. Het was nooit de bedoeling dat jij de zolderkamer zou krijgen, maar ik zou hem horen te krijgen.’ ‘Wat doe ik hier?’ Voor het eerst sinds het bord van porselein de vloer heeft geraakt lijken mijn hersenen weer na te kunnen denken. ‘Wat is er net gebeurd?’ Kris keek strak voor zich uit en vertikte het om in te gaan op mijn vragen. ‘Kris! Ik verdien een antwoord!’ ‘Wil je het echt weten?’ ‘Ja!’ Ik had het gevoel alsof ik alleen nog maar wilde schreeuwen, al was het maar zodat ik de adrenaline uit mijn lichaam verloor. Kris zette de auto aan de andere kant neer van het park dicht bij het bos. De plek waar ik vaak mijn hardloopronde houd wanneer ik weer ruw uit mijn slaap werd getrokken door een nachtmerrie. Kris kijkt me aan het voelde alsof hij iets op mijn gezicht wilde aflezen. Angst? Boosheid? Verdriet? Geen van dat zou hij kunnen zien, aangezien ik alleen nieuwsgierig ben naar wat er is gebeurd. Een tijd van stilte, ongemakkelijkheid en gestaar gaat voorbij voor Kris iets zegt. ‘Mijn ouders zijn afgelopen zomer overleden.’ Dat was zeker niet het antwoord die ik had verwacht. ‘De politie vertelde dat het een auto-ongeluk was, maar ik wist wel beter. Het was Martijn. Hij heeft vast gezeten afgelopen zomer, maar wegens onvoldoende bewijsmateriaal hebben ze hem vrij moeten laten gaan.’ Mijn adem stokte, als Kris mij zojuist niet had weggehaald uit het huis, dan had ik nu oog in oog gestaan met een moordenaar. Ik liet het even tot me bezinken. ‘Wacht hier.’ Kris klikte de gordel los. ‘Blijf hier en doe de deuren van binnenuit dicht wanneer ik buiten sta. Ik ga kijken of alles goed gaat met oma.’ Erg veilig voelde ik me niet, aangezien de auto als een aquarium voelt en ik ben de vis die wordt bekeken. Zwarte inkt had de nacht gekleurd. De wolken lieten de regen vallen, terwijl de regen viel ebde mijn adrenaline weg uit mijn lichaam. Het zachte getik van de regen zorgde ervoor dat ik mijn ogen nauwelijks kon open houden. Mijn jas gebruikte ik als deken en ik liet mijn stoel naar beneden zakken. Voor ik het wist was ik in slaap gevallen. Een bliksem inslag zorgde ervoor dat ik even uit mijn slaap werd gerukt. De boom waaronder de auto stond begon volgens mij een tak te verliezen, want iets luids bonsde op het dak al weerhield het mij niet om verder te slapen.

De volgende ochtend

De wolken lijken in brand te staan in de kleuren van de opkomende zon, en ik ben bijna bang dat wij hierbeneden ook vlam zullen vatten. Was het maar zo. Stond ik maar in brand, want dan had ik nooit achterom gekeken. Zodra ik uit de BMW stapte zag ik overal politieagenten. Twee rechercheurs pakten mij stevig bij de arm beet en vertelden me dat ik niet achterom moest kijken, maar ik had het al gedaan. Ik aanschouwde het levenloze lichaam van Kris bungelend aan een tak boven de auto. Ik moest braakneigingen onderdrukken toen ik me bedacht dat het dus geen tak was wat ik vannacht hoorde.

Een week later

Martijn zat vast, Kris is gisteren begraven naast het gaf van zijn ouders, mevrouw Akkerman is naar het buitenland vertrokken, ik ben gestopt met de opleiding en op dit moment haal ik mijn zolderkamertje leeg bij mevrouw Akkerman. Of nou ja mijn vader en oom dan. Ik sta te kijken naar een schilderij bij mevrouw Akkerman in de woonkamer. Nooit eerder is dit schilderij mij op gevallen tot vandaag. Op het schilderij zag ik een veld met gras die tot mijn heupen zouden reiken. Ik vond het schilderij erg mooi, de manier hoe het was geverfd het leek net alsof er echt een storm raasde over het veld. Aan het hoekje van het schilderij leek wat vast geplakte te zitten. Ik wilde het eraf proberen te halen totdat het meegaf en voor ik het wist had ik een brief in handen. Ik slikte. De brief was aan mij gericht. Mijn ogen rolden over het papier en bij de laatste zin stond mijn hart stil. Vanaf dat moment wist ik dat Martijn niet de moordenaar was.

Denk jij te weten wie de moordenaar is? 

Ik hoop dat jullie hebben genoten van mijn laatste Halloween artikeltje van dit jaar.

Liefs,

header31-860x280

Tags:


One response to “Kijk niet achterom – Katja Blauw

  1. Man!!! (op z’n engels uitgesproken) wil je a.u.b een vervolg schrijven van je halloween verhaal? Het is pure genialiteit ! net als je site echt leuk gedaan (no sarcasm involved). Misschien te veel geslijm maar well done !

    From,

    a friend

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.